
Heel simpel voorgesteld, is een camera een afgesloten doos met een gat. In deze doos bevindt zich een film of elektronische sensor. Zolang het gat gesloten is, kan er geen licht bij de film of sensor komen. Komt er te veel licht binnen dan raakt de foto overbelicht, komt er te weinig licht binnen dan raakt de foto onderbelicht. De camera zal er daarom voor zorgen (of de camera biedt jou de mogelijkheid) om het gat precies lang genoeg te openen en op tijd te sluiten.

Er zijn twee manieren om het licht wat de camera binnenkomt te beperken. De grootte van het gat kan aangepast worden en de tijdsduur waarin het gat geopend is kan aangepast worden. De grootte van het gat noemen we diafragma of (in het Engels) aperture. Het verschil tussen een willekeurig diafragma-getal en het voorgaande of opvolgende getal (bijvoorbeeld het verschil tussen f5.6 en f4) noemen we een f-stop. De foto hierboven toont een objectief waarop en aantal getallen zichtbaar zijn. Deze getallen zijn de f-stops. Hoe kleiner het getal, hoe groter het diafragma. Met andere woorden; f 2.8 laat meer licht de camera in dan f 22.

De tweede manier om de hoeveelheid licht te beperken is de tijdsduur waarin het gat geopend is te beperken. De tijdsduur noemen we de sluitertijd of shutter. De foto hiernaast toont de display van een Nikon D200 waarop het diafragma en de sluitertijd is af te lezen. Het getal 100 staat voor 1100e van een seconde. Hoe groter het getal, hoe korter de tijd dat de sluiter geopend is.
De tweede manier om de hoeveelheid licht te beperken is de tijdsduur waarin het gat geopend is te beperken. De tijdsduur noemen we de sluitertijd of shutter. Figuur 1.2 toont de display van een Nikon D200 waarop het diafragma en de sluitertijd is af te lezen. Het getal 100 staat voor 1100e van een seconde. Hoe groter het getal, hoe korter de tijd dat de sluiter geopend is.
Diafragma en sluitertijd (en ISO waarde)
De combinatie van diafragma en sluitertijd bepaald de hoeveelheid licht. Als één van beiden verdubbeld en de andere halveert, dan blijft de hoeveelheid licht gelijk. De hoeveelheid licht is bijvoorbeeld gelijk wanneer de camera is ingesteld op diafragma f5.6 en sluitertijd 125 en wanneer de camera is ingesteld op diafragma f8 en sluitertijd 60. Hoewel de belichting gelijk is, verschilt het resultaat wel degelijk. Hierover lees je meer in de onderwerpen diafragma en sluitertijd.
Veel SLR camera's bieden verschillende methodes om licht te meten. De drie methodes die je het meest zult gebruiken zijn centraalmeting, meervoudige belichting en spotmeting. Centraalmeting wordt het meest gebruikt. Het meet de lichthoeveelheid over ongeveer 60% van het beeld. Over het algemeen is dit een betrouwbare methode om licht te meten. Meervoudige meting is bedoeld voor de moeilijke lichtsituaties. De lichthoeveelheid wordt op meerdere zones van het beeld gemeten. De verschillende zones worden vervolgens door de camera geanalyseerd, rekening houdend met extreem lichte of donkere zones in het beeld. Bij spotmeting ten slotte wordt een klein deel, vaak 1%, van het beeld gebruikt om de lichthoeveelheid te meten. Spotmeting kan goed van pas komen als je bijvoorbeeld een persoon in sneeuwlandschap fotografeert. De lichte sneeuw zou de camera bij centraalmeting in de war kunnen brengen. Door de lichthoeveelheid met behulp van spotmeting van het gezicht van de persoon te meten, raakt de camera niet in de war van de omgeving.
Omdat ISO waarde invloed heeft op de belichting van de foto verdient deze hier ook enige aandacht. ISO-waarde bepaald de lichtgevoeligheid van de camera sensor. Hoe hoger de ISO-waarde, hoe lichtgevoeliger de sensor en daarmee hoe lichter de foto is. De ISO-waarde bepaalt dus niet hoeveel licht de camera binnenkomt maar bepaalt hoeveel licht nodig is voor een correcte belichting.
Over- en onderbelichting
Zoals gezegd kan een lichte omgeving, bijvoorbeeld een sneeuwlandschap of een woestijn in de volle zon, de lichtmeting van een camera flink in de war schoppen. Hetzelfde geldt voor een donkere omgeving. In het eerste geval zal je camera de neiging hebben om de foto onder te belichten, waardoor je sneeuw er grijs uit komt te zien, in het tweede geval zal je camera de foto juist overbelichten.
Er is een aantal methodes om dit probleem te voorkomen. Eerder werd al over spotmeting gesproken. In de voorbeeldfoto is spotmeting de perfecte oplossing. De schuur heeft een uitstekende, neutrale kleur om de hoeveelheid licht met behulp van spotmeting af te meten.

Een andere methode is de meting van de camera simpelweg handmatig te corrigeren. Meet de camera in een lichte omgeving bijvoorbeeld een sluitertijd van 1250 bij een diafragma van f5.6, dan kan je de camera handmatig instellen op een sluitertijd van 1125 (1 stop) of 160 (2 stops) bij hetzelfde diafragma. In een donkere omgeving zou je de sluitertijd de andere kant op bijstellen; dus van 1250 naar 1500 of 11000. Ten slotte zou je voor het meten van de lichthoeveelheid gebruik kunnen maken van een 18% grijskaart die je voor het onderwerp houdt. Een grijskaart kan je bij iedere fotowinkel kopen en kan je eenvoudig meenemen.
Oefening
Kies een willekeurig onderwerp in stel de camera in op de automatische stand zodat diafragma en sluitertijd door de camera bepaald worden. Maak en foto en noteer diafragma en sluitertijd. Stel de camera in op de handmatige stand, verlaag het diafragma met één stop, verhoog de sluitertijd met één stop en maak nog een foto. Herhaal dit nog een aantal maal. Merk op dat de foto's allemaal correct belicht zijn.
Oefening
Maak nog twee foto's van hetzelfde onderwerp met dezelfde sluitertijd als de eerste foto maar kies eerst een lagerdiafragma en vervolgens een hoger diafragma. Merk op dat de foto's onder- en overbelicht zijn ten opzicht van de eerste foto.
Metadata
Digitale camera's slaan de sluitertijd en het diafragma als metadata in het bestand op. Dit kan je terugvinden via de eigenschappen (properties) van de foto.
Shutter & Apperture
De Engelse termen voor sluitertijd en diafragma (shutter and aperture) worden hier niet zonder reden vermeld. De meeste camera's bieden de mogelijkheid om zowel sluitertijd als diafragma handmatig in te stellen of de mogelijkheid om handmatig het diafragma in te stellen en de camera de sluitertijd automatisch te laten bepalen of om handmatig de sluitertijd in te stellen en de camera het diafragma te laten bepalen. Dit wordt door de meeste camera's respectievelijk met de letters 'M' (Manual), 'A' (Aperture priority) en 'S' (Shutter priority) weergegeven.
Bracketing
De meeste camera's hebben een bracketing functie. Hiermee kan je de camera meerdere foto's laten maken met verschillende belichting. De eerste foto wordt belicht met de gemeten belichting, een tweede foto wordt onder- of overbelicht en eventueel meerdere foto's worden nog verder onder- of overbelicht. Hiermee is de kans op een correct belichte foto veel groter.