Sluitertijd is de tijd waarin een film of chip wordt blootgesteld aan licht. De sluitertijd is vaak op de camera in te stellen (handmatig of automatisch). Net zoals het diafragma is ook de belichting instelbaar in stops waarbij elke stop tweemaal zoveel licht doorlaat. De meeste camera's hebben een vaste reeks sluitertijden: 8, 4, 2, 1, 1/2, 1/4, 1/8, 1/15, 1/30, 1/60, 1/125, 1/250, 1/500, 1/1000 en in enkele gevallen 1/2000 seconde. Is de sluitertijd te lang dan zal de foto overbelicht raken, is de tijd te kort dan is de foto onderbelicht. Zoals in de eerdere onderwerpen is aangegeven, wordt de correcte sluitertijd mede bepaald door het diafragma: bij een kleiner diafragma hoort een langere sluitertijd.
Lange sluitertijd
De meeste camera's bieden de mogelijkheid om de sluitertijd automatisch te bepalen, waarom zou je de sluitertijd handmatig willen instellen? De sluitertijd is niet alleen medeverantwoordelijk voor de belichting van de foto maar is ook voor een belangrijk deel verantwoordelijk voor de bewegingsonscherpte. Bij een langere sluitertijd is de kans groot dat een bewegend onderwerp, bijvoorbeeld een fietser, als een waas op de foto verschijnt. Voor bewegende onderwerpen zal daarom een kortere sluitertijd gekozen worden. Als uit de hand geschoten wordt is een sluitertijd van 1/60 sec bij een 50mm objectief de langste sluitertijd om bewegingsonscherpte bij een statisch onderwerp te voorkomen.
Een langere sluitertijd kan niet alleen noodzakelijk zijn wanneer het aanwezige licht onvoldoende is maar kan ook voor creatieve effecten zorgen. Een lange sluitertijd kan bijvoorbeeld een mooi lichtspoor van autolampen opleveren of kan een razende waterval of een rivier een sluiereffect geven. Foto 3.1 laat dit laatste zien.
Bewegingsonscherpte kan bewust gecreëerd worden om een foto een idee van snelheid mee te geven. Als de juiste sluitertijd wordt gekozen dan is de achtergrond scherp en een bewegend object in de voorgrond, bijvoorbeeld een fiets of auto, onscherp. Hiermee kan de foto een effect van beweging krijgen. Door de camera zelf mee te bewegen met het onderwerp in de voorgrond, creëer je het effect dat de achtergrond onscherp is en de voorgrond scherp. Foto 3.2 is gemaakt met sluitertijd 1/60. Door het meebewegen met de fietser is het onderwerp scherp en geeft de achtergrond een gevoel van beweging.
Meevolgen
Dit zogenaamde meevolgen werkt als volgt:
- Stel de belichting op de camera in. Gebruik een wat langere sluitertijd. Om een fietser te fotograferen kun je bijvoorbeeld als sluitertijd 1/60 kiezen. Stel scherp op het punt waar het onderwerp zal passeren.
- Zodra je onderwerp nadert, volg je het met de camera. Verplaats de camera met dezelfde snelheid waarmee het onderwerp zich verplaatst.
- Op het moment dat het onderwerp zich op het punt begeeft waar je de foto wilt maken, druk je de foto af.
- Blijf het onderwerp continue volgen totdat je hoort of ziet dat de foto gemaakt is.
Voor een langere sluitertijd kan je een statief gebruiken zodat de camera alleen horizontaal bewogen kan worden.
Comments powered by CComment