Heel simpel voorgesteld, is een camera een afgesloten doos met een klein gat erin. In deze doos bevindt zich een film of een elektronische sensor. Zolang het gat gesloten is, komt er geen licht binnen bij de film of sensor. Als het gat wordt geopend, laat de camera licht binnen. De hoeveelheid licht die binnenkomt, bepaalt de belichting van de foto. Te veel licht zorgt voor een overbelichte foto, terwijl te weinig licht leidt tot een onderbelichte foto. De camera regelt dit door het gat precies lang genoeg te openen en op tijd te sluiten.
Er zijn twee hoofdmanieren om de hoeveelheid licht die de camera binnenkomt te regelen: het aanpassen van de grootte van het gat (diafragma) en de tijdsduur dat het gat geopend blijft (sluitertijd).
Diafragma (in het Engels "aperture") verwijst naar de grootte van het gat in de lens waardoor het licht binnenkomt. De grootte van het diafragma wordt aangegeven met f-getallen, zoals f/2.8 of f/22. Een kleiner f-getal betekent een groter diafragma, wat meer licht binnenlaat. Bijvoorbeeld, f/2.8 laat meer licht binnen dan f/22. Dit is handig bij weinig licht, maar kan ook een kleinere scherptediepte creëren, wat betekent dat een kleiner deel van de foto scherp zal zijn.
Het verschil tussen opeenvolgende diafragma-instellingen, zoals tussen f/5.6 en f/4, wordt een f-stop genoemd. Elke stap naar een kleiner f-getal verdubbelt de hoeveelheid licht die binnenkomt. Lees hier meer over diafragma.
Sluitertijd (in het Engels "shutter speed") verwijst naar hoe lang het gat in de camera geopend blijft om licht binnen te laten. Dit wordt meestal gemeten in seconden of fracties van een seconde, zoals 1/1000 of 1/30. Een kortere sluitertijd (zoals 1/1000) betekent dat het gat snel sluit, wat handig is voor het bevriezen van beweging. Een langere sluitertijd (zoals 1/30) laat meer licht binnen, wat handig is bij weinig licht, maar kan ook bewegingsonscherpte veroorzaken. Lees hier meer over sluitertijd.
Op de display van een camera kun je de diafragma- en sluitertijdinstellingen aflezen. Als je bijvoorbeeld '100' ziet staan, betekent dit een sluitertijd van 1/100 van een seconde. Hoe hoger het getal, hoe korter de tijd dat de sluiter open blijft. De afbeelding hiernaast toont de display van een Canon camera waarop het diafragma en de sluitertijd is af te lezen. Het getal 1/2000 staat voor de sluitertijd. Hoe groter het getal, hoe korter de tijd dat de sluiter geopend is. F4.0 staat voor het diafragma.
De juiste belichting wordt bepaald door de combinatie van diafragma en sluitertijd. Als je bijvoorbeeld het diafragma verkleint (een groter f-getal), moet je de sluitertijd verlengen om dezelfde hoeveelheid licht op de sensor te laten vallen, en vice versa. Dit heet de belichtingsdriehoek: diafragma, sluitertijd en ISO-waarde werken samen om de perfecte belichting te creëren.
Naast diafragma en sluitertijd speelt ook de ISO-waarde een belangrijke rol in de belichting van een foto. ISO-waarde bepaalt hoe gevoelig de sensor van de camera is voor licht. Een hogere ISO-waarde maakt de sensor gevoeliger voor licht, wat betekent dat je bij minder licht toch een goed belichte foto kunt maken. Dit kan echter ook ruis veroorzaken, vooral bij zeer hoge ISO-instellingen. Lees hier meer over ISO-waarde.
Veel SLR-camera's bieden verschillende methoden om licht te meten. De drie meest gebruikte methoden zijn: matrixmeting, centrumgerichte meting en spotmeting.
Matrixmeting (ook wel meervlaksmeting of evaluatieve meting) meet het licht in verschillende zones van het beeld en analyseert deze om een uitgebalanceerde belichting te bepalen. Dit is handig in complexe lichtsituaties, zoals bij contrastrijke scènes.
Centrumgerichte meting of centrumgewogen meting meet het licht in het midden van het beeld, vaak over ongeveer 60-80% van het totale beeld. Dit is handig voor situaties waarin het onderwerp zich meestal in het midden van de foto bevindt.
Spotmeting meet het licht in een zeer klein gebied (meestal ongeveer 1-5% van het beeld). Dit is nuttig wanneer je een nauwkeurige belichting wilt van een specifiek deel van je onderwerp, zoals het gezicht van een persoon in een sneeuwlandschap. De lichte sneeuw zou de camera kunnen verwarren, maar spotmeting zorgt ervoor dat alleen het gezicht correct wordt belicht.
Lees hier meer over belichting.Zoals eerder genoemd, kunnen extreem lichte of donkere omgevingen de lichtmeting van een camera verstoren. In een zeer lichte omgeving, zoals een sneeuwlandschap, kan de camera de neiging hebben om de foto onder te belichten, waardoor de sneeuw grijs lijkt. In een zeer donkere omgeving kan de camera juist overbelichten.
Er zijn verschillende manieren om dit te corrigeren:
Gebruik spotmeting om de lichtmeting te richten op een neutraal of belangrijk deel van de scène, zoals het gezicht van een persoon in een sneeuwlandschap.
Pas de belichtingscompensatie van de camera aan om de belichting handmatig te corrigeren. Dit kan handig zijn wanneer je snel moet reageren op veranderende lichtomstandigheden.
Gebruik een grijskaart voor nauwkeurige belichting. Door de lichtmeting uit te voeren op een 18% grijskaart, krijg je een neutrale belichting ongeacht de lichtomstandigheden. Een grijskaart is een relatief goedkope aanschaf maar kan van onschatbare waarde zijn bij lastige lichtsituaties. Bekijk hier verschillende grijskaarten.
Met deze kennis over diafragma, sluitertijd, ISO-waarde en lichtmeting, ben je goed op weg om de basisprincipes van fotografie onder de knie te krijgen. Experimenteer met verschillende instellingen en lichtomstandigheden om te ontdekken wat het beste werkt.
Kies een willekeurig onderwerp in stel de camera in op de automatische stand zodat diafragma en sluitertijd door de camera bepaald worden. Maak en foto en noteer diafragma en sluitertijd. Stel de camera in op de handmatige stand, verlaag het diafragma met één stop, verhoog de sluitertijd met één stop en maak nog een foto. Herhaal dit nog een aantal maal. Merk op dat de foto's allemaal correct belicht zijn.
Maak nog twee foto's van hetzelfde onderwerp met dezelfde sluitertijd als de eerste foto maar kies eerst een lager diafragma en vervolgens een hoger diafragma. Merk op dat de foto's onder- en overbelicht zijn ten opzicht van de eerste foto.
Digitale camera's slaan de sluitertijd en het diafragma als metadata in het bestand op. Dit kan je terugvinden via de eigenschappen (properties) van de foto.
De Engelse termen voor sluitertijd en diafragma (shutter and aperture) worden hier niet zonder reden vermeld. De meeste camera's bieden de mogelijkheid om zowel sluitertijd als diafragma handmatig in te stellen of de mogelijkheid om handmatig het diafragma in te stellen en de camera de sluitertijd automatisch te laten bepalen of om handmatig de sluitertijd in te stellen en de camera het diafragma te laten bepalen. Dit wordt door de meeste camera's respectievelijk met de letters 'M' (Manual), 'A' (Aperture priority) en 'S' (Shutter priority) weergegeven.
De meeste camera's hebben een bracketing functie. Hiermee kan je de camera meerdere foto's laten maken met verschillende belichting. De eerste foto wordt belicht met de gemeten belichting, een tweede foto wordt onder- of overbelicht en eventueel meerdere foto's worden nog verder onder- of overbelicht. Hiermee is de kans op een correct belichte foto veel groter.